2 Kings 7

1Toen zeide Elisa: Hoort het woord des Heeren; zo zegt de Heere: Morgen omtrent dezen tijd zal een maat meelbloem verkocht worden voor een sikkel, en twee maten gerst voor een sikkel, in de poort van Samaria.
 zeide Elisa Te weten, tot de oudsten, die bij hem verzameld waren, tot den bode, die van den koning gezonden was, en tot den koning zelf, die straks na zijn bode volgde. Zie 2Ki 6:32-33 en onder, vs.17,18.
,
 maat meelbloem Bij de Hebreën genaamd seah. Zie van deze maat Gen 18:6.
,
 sikkel, De gemene zilveren sikkel, waarvan hier gesproken wordt, deed ruim of een weinig meer dan het vierde deel eens rijksdaalders. Zie Gen 23:15.
2Maar een hoofdman, op wiens hand de koning leunde, antwoordde den man Gods, en zeide: Zie, zo de Heere vensteren in den hemel maakte, zou die zaak kunnen geschieden? En hij zeide: Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten.
 hoofdman, Deze meent men geweest te zijn de man, die van den koning uitgezonden was om den profeet het hoofd af te slaan; boven, 2Ki 6:32.
,
 leunde, Naar de gewoonte der koningen en grote prinsen. Zie boven, 2Ki 5:18.
,
 vensteren Te weten, om daardoor meel of koren met groten overvloed als een regen uit te storten. Zie van het Hebreeuwse woord Gen 7:11.
,
 zou die zaak Hij loochent aldus sterkelijk dat het mogelijk was. Zie Gen 18:17.
3Er waren nu vier melaatse mannen voor de deur der poort; die zeiden, de een tot den ander: Wat blijven wij hier, totdat wij sterven?
 deur der poort; De melaatsen moesten in het leger en in de steden niet wonen, maar daarbuiten, afgezonderd van het gezelschap der mensen, Lev 13:46. Dezen nu waren genaderd, tot aan de poort der stad gevlucht zijnde om het leger der Syriërs, dat voor dezelve lag.
4Indiën wij zeggen: Laat ons in de stad komen, zo is de honger in de stad, en wij zullen daar sterven, en indien wij hier blijven, wij zullen ook sterven; nu dan, komt, en laat ons in het leger der Syriërs vallen; indien zij ons laten leven, wij zullen leven; en indien zij ons doden, wij zullen maar sterven.
 zeggen Dat is, denken, of voornemen bij onszelven in de stad te gaan. Zie Gen 20:11.
5En zij stonden op in de schemering, om in het leger der Syriërs te komen. Toen zij aan het uiterste van het leger der Syriërs kwamen, ziet, toen was er niemand.
 schemering, Het Hebreeuwse woord betekent den tijd des morgens, of des avonds, als het is tussen licht en donker. Hier wordt het voor de avondschemering genomen, gelijk af te nemen is uit vs.9, evenals de Syriërs weggevloden waren, vs.7. Alzo Pro 7:9. Voor de morgenschemering is het genomen Psa 119:147. Zie ook 1Sa 30:17.
,
 uiterste Versta het voorste einde des legers, dat naast de plaats, waar de melaatsen aankwamen, gelegen was. Alzo onder, vs.8.
6Want de Heere had het heir der Syriërs doen horen een geluid van wagenen, en een geluid van paarden, het geluid ener grote heirkracht; zodat zij zeiden de een tot den ander: Zie, de koning van Israël heeft tegen ons gehuurd de koningen der Hethieten, en de koningen der Egyptenaren, om tegen ons te komen.
 geluid van wagenen, Hetwelk was, òf in hun oren, alleen, òf ook in de lucht van God door zijn heilige engelen gemaakt.
,
 de een tot den ander Hebreeuws, de man tot zijn broeder.
,
 der Hethieten, Door deze worden verstaan niet de Hethieten, afkomstig van Heth, Gen 10:15, die lang vóór dezen uitgeroeid waren, maar [gelijk sommigen menen] de koningen der eilanden Cyprus, Creta, enz.
7Derhalve hadden zij zich opgemaakt, en waren in de schemering gevloden, en hadden hun tenten gelaten, en hun paarden, en hun ezelen, het leger gelijk als het was; en waren gevloden om huns levens wil.
 schemering Te weten, recht, eer de melaatsen aan het leger gekomen waren. Zie boven, vs.5.
,
 als het was; Te weten, toen zij nog daarin waren voor hun vlucht, die hun zo onvoorziens en met zulke verschrikking overkomen is, dat zij, nergens naar omziende, alles gelaten hebben zo het was, om slechts hun leven daarvan te brengen. Vergelijk vs.5 met onder, vs.10.
,
 levens wil Hebreeuws, ziel. Zie Gen 19:17.
8Als nu deze melaatsen aan het uiterste des legers kwamen, zo gingen zij in een tent, en aten en dronken, en namen van daar zilver, en goud, en klederen, en gingen henen, en verborgen het; daarna keerden zij weder, en kwamen in een andere tent, namen van daar ook, en gingen henen, en verborgen het. 9Toen zeiden zij, de een tot den ander: Wij doen niet recht; deze dag is een dag van goede boodschap, en wij zwijgen stil. Indiën wij vertoeven tot den lichten morgen, zo zal ons de ongerechtigheid vinden; daarom nu, komt, laat ons gaan, en dit aan het huis des konings boodschappen.
 de een tot den ander Hebreeuws, de man tot zijn naaste, of metgezel. Vergelijk boven, de aantekening vs.6.
,
 de ongerechtigheid Dat is, de straf der zonde. Want de zonde wordt ons gezegd te vinden, niet alleen als wij in dezelve bevonden en achterhaald, maar ook daarom gestraft worden. Zie Num 32:23, en de aantekening daarop.
10Zo kwamen zij, en riepen tot den poortier der stad, en boodschapten hun, zeggende: Wij zijn gekomen tot het leger der Syriërs, en ziet, niemand was daar, noch eens mensen stem; maar paarden aangebonden, en ezels aangebonden, en tenten, gelijk als zij waren.
 den poortier Anders, tot de portiers.
,
 hun, Namelijk, den portier en dengenen, die met hem aan de poort de wacht hielden.
11En hij riep de poortiers; en zij deden de boodschap binnen in het huis des konings.
 hij riep Te weten de stadsportier, die de voorwacht had.
,
 de poortiers; Te weten zijn metgezellen, die met hem de wacht aan de poort hielden; of de portiers van het huis des konings. Anders, de portiers riepen uit.
12En de koning stond op in den nacht, en zeide tot zijn knechten: Ik zal u nu te kennen geven, wat de Syriërs ons gedaan hebben; zij weten, dat wij hongerig zijn; daarom zijn zij uit het leger gegaan, om zich in het veld te versteken, zeggende: Als zij uit de stad gegaan zullen zijn, dan zullen wij hen levend grijpen, en wij zullen in de stad komen.
 knechten Dat is, raadsheren en voornaamste officieren. Zie Gen 20:8.
13Toen antwoordde een van zijn knechten, en zeide: Dat men toch neme vijf van de overige paarden, die hierbinnen overgebleven zijn ( zie, zij zijn als de gehele menigte der Israëlieten, die hierbinnen overgebleven zijn; zie, zij zijn als de gehele menigte der Israëlieten, die vergaan zijn), laat ons die zenden, en zien.
 hierbinnen Dat is, in deze stad.
,
 zij zijn Hij wil zeggen dat deze paarden niet meer te achten waren dan de belegerde Israëlieten, die toch moeten sterven, gelijk de anderen, die alrede gestorven zijn, zo er geen ontzet komt.
14Zij namen dan twee wagenpaarden. En de koning zond het leger der Syriërs achterna, zeggende: Gaat henen, en ziet.
 wagenpaarden Hebreeuws, twee wagens van paarden; dat is, twee paarden van wagens. Versta, die men aan den wagen placht te spannen. Anders, twee ruiters te paard; te weten, denwelken de koning bevolen had het leger der Syriërs te bezichtigen en te vernemen hoe het daarmede gelegen was.
15En zij volgden hen na tot de Jordaan toe; en ziet, de ganse weg was vol van klederen en gereedschap, die de Syriërs in hun verhaasten weggeworpen hadden. De boden nu keerden weder, en boodschapten het den koning.
 gereedschap, Of, vaten.
,
 verhaasten Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een verhaasting, die met vrees voor het aanstaande gevaar verenigd is. Vergelijk 2Sa 4:4; Psa 48:6.
16Toen ging het volk uit, en beroofde het leger der Syriërs; en een maat meelbloem werd verkocht voor een sikkel, en twee maten gerst voor een sikkel, naar het woord des Heeren. 17De koning nu had den hoofdman, op wiens hand hij leunde, over die poort gesteld; en het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf, gelijk de man Gods gesproken had, die het sprak, als de koning tot hem afgekomen was.
 op wiens hand Zie boven, vs.2.
,
 die poort Door welke men ging naar het leger der Syriërs.
,
 volk Te weten, dat met grote menigte en in haast ten dele uit de stad zocht te wezen, zeer begering naar de spijs en den buit, die in het leger en daar buiten met overvloed te bekomen waren, ten dele inkwam, geladen met spijs, drank, klederen, wapens, enz., en medebrengende veel beesten.
18Want het was geschied, gelijk de man Gods gesproken had tot den koning, zeggende: Morgen omtrent dezen tijd zullen twee maten gerst voor een sikkel, en een maat meelbloem voor een sikkel verkocht worden, in de poort van Samaria.
 Morgen Zie boven, vs.1.
19En die hoofdman had den man Gods geantwoord en gezegd: Zie, zo de Heere vensteren in den hemel maakte, zou het ook naar dit woord geschieden kunnen? En hij had gezegd: Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten.
 vensteren Zie boven, vs.2.
,
 zou het ook Of, zou ook zulk een zaak geschieden kunnen?
,
 hij had gezegd Namelijk, de profeet Elisa.
20Even alzo geschiedde hem, want het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf.
Copyright information for DutSVVA